Apennijns debuut

Vallombrosa. Wat een prachtige naam; zeker de laatste vier letters. De Giro caravan passeerde in 2013 door dit dorp, gelegen op duizend meter boven zeeniveau aan de westzijde van de Apennijnen; een langgerekte bergrug die zich van noord tot zuid Italië uitstrekt en met 2912 meter in de Abruzzen de hoogste top heeft. Dit deel van de Appennino kunnen we vanuit ons huis zien en trekt al enkele jaren aan mij. ‘Kom dan, kom dan, kom dan!’ 

Vandaag is het zover. Op het gemak klimmend in d1, bereik ik via de Chianti dorpen Castellina, Panzano en Greve het dal aan de oostzijde van deze regio. De rivier de Arno vormt de natuurlijke scheidingslijn tussen het heuvelgebied van de Chianti en de bergrug van de Apennijnen. Figline is in tegenstelling tot de vele dorpen in de Chianti een drukke en vieze bedoeling. De snelweg en de spoorlijn naar Rome passeren hier. Als ik de drukte eenmaal achter me heb gelaten, ben ik al geruime tijd aan het klimmen. De voet van de klim ligt op meer dan honderd meter. Vallombrosa ligt op duizend meter. Hoe verder ik klim, hoe meer verlaten de weg wordt. Het is een volwassen klim met stukken rond de tien procent. Het groen langs de weg verandert sterk; de heerlijk naar bosbessen geurende loofbomen met de vele kastanjes op de weg veranderen in naar de kerst ruikende naaldbomen nabij de top.



Vallombrosa blijkt een kuuroord te zijn met een prachtige abdij. Het was lange tijd een onherbergzaam en moeilijk bereikbaar gebied, een oord waar men zich terugtrok als men genoeg had van de verdorven wereld. Giovanni Gualberto, een Florentijnse edelman, streek hier in de elfde eeuw met drie geestverwanten neer. In 1038 richtte hij hier de abdij op. Dezelfde abdij die zich in de bewolkt buitenlucht ophoudt, waar een in korte broek gehulde wielrenner foto’s staat te maken. Mensen op leeftijd lopen in regenkleding rond.


Na een korte pauze daal ik voorzichtig af. De bladeren op de weg zijn gevaarlijk. Na kilometers afdalen kom ik in een dorpje waar ik de bidons bij een fonteintje vul. Wederom in Figline aangekomen, pauzeer ik bij een pompstation en koop wat reepjes. Daarna volgt de lange doch gelijkmatige klim van de passo di Sugame. Klimmen gaat nog steeds goed. De hartslag ligt daarentegen hoger dan tijdens de heenweg, teken dat ik harder moet werken. Ook op de laatste twee klims moet ik flink werken om de top te bereiken. Uiteindelijk bereik ik Tregole na 130 kilometer. In totaal heb ik 300 kilometer getraind deze week. Een goede start voor het nieuwe seizoen.

De hel van de Crete

In het inferno arriveert Dante met zijn gids, de Romeinse dichter Virgilius, na een lange afdaling bij de onderste ring van de hel. Hier ontwaart hij de torens van het vestingstadje Monteriggioni. De torens vergelijkt hij met reuzen die uit de hellepoel omhoog steken. Als Dante de schrijvende wielertoerist Roberto Delvecchio was gevolgd, had hij met beide ogen kunnen constateren dat Monteriggioni slechts een voorpost voor het ware inferno was. De echte hel begint ten zuiden van het stadje; de Crete Senesi. Een verlaten poel des doods. Achtergelaten door haar bewoners, gevlucht voor de vereenzaming en isolement. Het is een vreemde plek ten zuiden van Siena. Mooi van lelijkheid of desgewenst lelijk van mooiheid. Rollende heuvels gelijk aan hoge golven van donkere omgeploegde aarde. Op zichzelf niet zo’n vreemde gedachte, omdat 5 tot 2,5 miljoen jaar geleden dit de bodem van de zee was. Een slingerende weg kronkelt zich als een duivelse slang naar het dieptepunt van de hel, het krijtstadje Monte Oliveto, een plek waar de Benedictijnen zich in vroegere tijden terugtrokken.

De eenzaamheid van de omgeving krijgt geen vat op me. Ik geniet met volle teugen van de route, de vergezichten, welhaast verlaten dorpen, steile klimmetjes en spaarzame bospartijen. De kronkelende weg is van perfecte kwaliteit, slechts eenmaal onderbroken door een onvervalste strade bianche van vijf kilometer lengte met een forse twaalf procent klim. Enigszins opgelucht haal ik adem na het verlaten van de klim en witte weg. Ik heb het meest zuidelijke deel van de route, Buonconvento, achter me gelaten en arriveer in Asciano, waar Franciscaner monniken zich vestigden, ga ik met knorrende maag op zoek naar proviand. Een bakkerijtje verkoopt overheerlijke appelbroodjes. Ze verdwijnen snel in mijn maag en bloedsomloop. De benen beginnen tekenen van verval te vertonen. De vele klimmetjes, achtentwintig in totaal, hebben ze gesloopt. De laatste loodjes leg ik in het drukke Siena. Talloze auto’s zoeven me voorbij, hun herrie en uitlaatgassen in mijn geestelijk gestel achterlatend. Uitgewoond arriveer ik in Tregole, trots op het overwinnen van het inferno. Dante dankt mij voor de verkregen inzichten en voegt zich bij zijn gids Virgilius in zijn reis naar het hiernamaals.



Bocht

Bocht, oh heerlijke bocht. Zalige bocht. Prachtig mooie bocht. Wat geef je mijn fietsbestaan een afronding naar links of recht in plaats van Noord-Hollands traditioneel rechtdoor. Lieflijke kromming, wat heb ik je gemist. Vandaag ontmoet ik je weer. Soms laat je me je in al jouw kromheid zien, voelen en genieten. Afwisselend van prachtige haarspeld tot flauw afbuigend exemplaar. Oplopend of afdalend. Gecamoufleerd door lage bosschages die sterk ruiken naar de herfst; een geur van open en oude wijnvaten vermengd met de reuk van paddenstoel. De kleur is nog niet bijzonder herfstig. Weinig rood, veel geel. Vandaag ben ik thuis, terug op Italiaanse bodem waar de rechtlijnigheid van het Westfriese volkomen ontbreekt. De weg heen is substantieel anders dan de weg terug. Castellina naar Radda lijkt een andere weg te zijn dan Radda naar Castellina. Zo heb ik het graag; de verrassing in al zijn volkomenheid. Na de vele uren rouleren in de polder doet dit mij erg goed.

Lecchi in Chianti; bijna geen hond te bekennen.
Om vijf uur vanochtend opgestaan. Twee uur vliegen van Amsterdam naar Pisa. Een uur na aankomst in Castellina later bestijg ik mijn zwart witte Trek paard. De benen voelen, ondanks de uren vertoeven in een drukcabine, erg soepel. Ik bemerk het tijdens de eerste stijgende meters van de strade bianche. Het goede gevoel blijft gelukkig overheersen. Voor Radda sla ik rechts en daal, bocht na bocht, rap naar beneden. De weg ligt er droog en bladloos bij. De eerste echte klim van deze Toscaanse vakantie wacht. De helling verloopt soepel en weldra arriveer ik in het paradijselijk dorpje Lecchi in Chianti. Een gehucht. Daarna volgt Gaiole in Chianti; het stadje van l’Eroica. Een lange doch eenvoudige klim volgt. Ik kan het tot het einde volhouden, waar ik vorig jaar halverwege de benen moest stilhouden. De conditie is nog steeds goed constateer ik derhalve. Na acht kilometer bereik ik het dak van de ronde op ruim zeshonderd meter hoogte. Erna volgt een afdaling om wederom in Radda in Chianti aan te komen.

Bocht, oh heerlijke bocht. Zalige bocht. Prachtig mooie bocht. De terugreis doet me verwonderen. Hoe vaak heb ik deze weg gereden. Tallozen malen. Ik ken jou en je bochten nog steeds niet. De laatste bocht stuurt me van het verharde naar het sterrata. Ik krijg mijn hardlopende zwager in beeld. Een snel inhalende passant doet me schrikken. Hond Looky daalt sneller dan ik. Ze is met zwager Samir meegelopen. Gedrieën doen we de laatste bocht.