Dentelles

Daar pedaleren ze, de benen nog stram en zwaar van hun zegetocht op en over de Mont Ventoux, in de richting van de gekartelde bergen door een licht glooiend landschap van groen velden. Druivenranken zover het oog kan zien.
Bijna rijp om tot Côtes du Rhône te worden verwerkt. De twee stippen verdwijnen over de heuvelkam. Rustig aan peddelen ze, zij-aan-zij, hun ogen goed de kost gevend. Het gaat ze dit maal niet om snel, lang of juist snel en lang. Af en toe wordt er zelfs gepauzeerd om foto's maken van de landelijke omgeving. Een grijze regenlucht hangt als een donzen dekbed over het laagland van de Vaucluse. Pittoreske dorpjes steken schril af tegen de overwegend grijze lucht. Cicades, uit de kluiten gewassen krekels, zorgen voor een constant gerasp alsof een groep houthakkers hun vernietigende werkzaamheden uitvoeren.

De twee fietsers, getooid in donkere en deels gesponsorde wielerkleding, houden aan de voet van het gekartelde bergrug van de Dentelles de Montmirail halt. Overleg volgt. Een kaart wordt er zelfs bij gepakt. De route door het berggebied wordt bepaald, waarna ze spoedig uit het zicht fietsen.
De weg door de Dentelles loopt door wijngaarden slingerend  omhoog. De bergrug, gelijkend op de Dolomieten in Italië, heeft haar naam te danken aan de sprekende gelijkenis met kantwerk. Ruim 21000 pieken telt het massief, waaraan de twee wielrenners zich regelmatig vergapen. Plots stijgt de weg tot vijftien procent en loopt over in grint, gravel, strade bianche of hoe ze deze los liggende rommel ook mogen noemen. Onverschrokken trekken ze naar de 400 meter hoge col, welke spoedig wordt bereikt. Foto's worden er gemaakt, waarna de afdaling volgt. Ze voelen zich pioniers uit een lang vervlogen tijdperk uit het cyclisme; grind, kuilen in plaats van asfalt. De ene renner voelt zich, gesteund door Toscaanse grindweg ervaring, meer thuis op dit soort wegen. Uiteindelijk zijn beiden blij en voelen ze zich bevrijd als het vertrouwd zwarte asfalt onder hun banden doorglijdt.

Het zoemende geluid van de carbonwielen doet het gezaag van de cicaden verstommen. De weg gaat omhoog. De net zo dappere daler heeft het lastig om de carbonwielen bij te houden. Waar vroeger een elegante stijl op na werd gehouden, is het nu ploeteren, hangen en wurgen in Cadel Eviaanse stijl. Het lijntje breekt. De carbonwielen en hun berijder nemen onherroepelijk afstand. Het is alsof de ploeteraar aan de lycrabroek wordt vastgepakt, zijn wielen vastzitten aan het asfalt. Even controleert hij zijn remmen. Ze zouden toch niet aanlopen? Onlogische conclusie; maar wielrenners houden hoop dat lossen een mechanische oorzaak heeft.

De regen valt inmiddels gestaag neer. De drukke weg met overhangende platanen loopt vals plat omlaag. Grote messen worden gestoken; twee andere renners klampen aan. In rap tempo stevenen ze over de kletsnatte weg naar de Romaanse stad Vaison-la-Romaine. De vierde aanhaker wappert eraf. Opspuitend water slaat in de gezichten. Een felle bliksemflits doorklieft de lucht gevolgd door zwaar gedonder. De gestaag vallende regen is veranderd in een hoosbui. Het water loopt de besmeurde wielerschoenen in. Geen vezel is droog. Het riante onderkomen van de twee nadert. Tevreden en doordrenkt van het Provençaalse water stallen ze hun carbon tweewielers. De eigenaar van de carbonwielen neemt een laatste duik. Natter kan immers niet.

Malloot van de Ventoux

Malloot: iemand die zich op een grappige manier ongewoon gedraagt. Ook wel een aanstellerig mens, gekkerd, kwibus, kwast maar persoonlijk en meest in de context van dit stuk passend: 'dwaas mens'. Vrij naar het Frans vertaald 'cinglé'. Bergop fietsen, zonder dat het je professie is, kan een vrij dwaze of malloterige bedoeling zijn. Bij twee keer dezelfde berg beklimmen, mag je redelijk twijfelen aan diens verstandelijke vermogens, maar bij drie keer ben je een malloot. Voor zover u het nog niet weet, ik ben zo'n malloot. Tijdens een tocht ergens in januari, de koude ligt nog op het land, oppert Bart het idee, of wellicht meer een hardop uitgesproken hersenspinsel, om drie keer de Ventoux op te rijden. Ik heb er onmiddellijk oren naar. Gezamenlijk organiseren we een vakantie rondom dit plan. 

Drie keer de Ventoux op één dag beklimmen: 136 kilometer en 4443 hoogtemeters. Via de site Club des cinglés du Mont-Ventoux (vereniging van malloten van de Ventoux) schrijft Remco ons in, ontvangen een stempelkaart waarmee we van start kunnen gaan om ons later officieel tot malloot kunnen laten kronen.

De Mont Ventoux, een enorme berg stenen te midden van het laaggebergte van de Vaucluse, is van grote afstand al te aanschouwen. In het mioceen, na de eerste gebergtevorming van de Alpen, ontstond ten zuiden ervan een grote zee, waarin de Ventoux, de Montage de Lure en het plateau van de Vaucluse eilanden hierin vormden. Het witte kalkgesteente op de top van de Ventoux is oorspronkelijk zeebodem. De naamgeving blijft onduidelijk. Enerzijds zou het kunnen verwijzen naar de god Vintur, anderzijds zou Ventoux een verbastering van venteux - winderig- kunnen zijn. Winderige berg. Een logische verklaring gezien het Europese windsnelheidsrecord van 320 kilometer per uur op de top is gemeten.

De Italiaanse dichter, bepaald geen malloot, schreef op 26 april 1336 een brief 'de beklimming van de Ventoux', over zijn tocht naar de top van de Ventoux. Samen met zijn broer ondernam hij een barre tocht naar boven. In deze brief beweerde Petrarca de eerste mens te zijn die omwille van het uitzicht op de top, louter uit begeerte om zijn bijzondere hoogte nader in ogenschouw te nemen. Petrarca's beklimming wordt wel eens het begin van het toerisme en de bergsport genoemd (bron: wikipedia).

Woensdag klokslag acht uur laten Remco, Bart en ik het Provencaalse dorpje Bedoin achter ons voor onze hachelijke onderneming. We hebben de tocht een dag uitgesteld. Gisteren stond er een stevige mistral in de Vaucluse en hulde de top van de Ventoux zich in de wolken. Vandaag is de wind afgenomen en daagt het observatorium ons uit naar haar toe te komen. Tot aan de bocht bij st Esteve is de Ventoux relatief eenvoudig; de weg slingert zich naar slaperige gehuchtjes en akkerland met weinig schaduw. In St Esteve wordt de berg onverbiddelijk zwaar; we rijden in het bos. Ik heb het zwaar. De stijgingspercentages van ruim tien procent zijn aan mij niet besteed. Remco rijdt langzaam van me weg en is weldra uit het zicht verdwenen. Mijn gedachten gaan uit naar Tyler Hamilton. In zijn boek 'de wielermaffia' doet hij uitvoerig verslag van zijn rit tegen de Ventoux op. In het jaar 2000, Hamilton in dienst rijdend van Armstrong, ondergaat hij daags voor de etappe naar de Ventoux met Armstrong en Livingston een bloedtransfusie.

Die avond, voor het eten, deden we de transfusie op onze kamers. De bloedzakken waren met dikke stroken witte sporttape boven onze bedden aan het plafond vastgemaakt. Door de openstaande deur kon ik Lance' voeten zien en in zijn arm; de slangen. Ik voelde een rilling. De dokter legde uit dat de bloedzak net uit de koeling kwam. De transfusie nam ongeveer een kwartier in beslag. We doden de tijd met grapjes - we gaan die gasten op de Ventoux vermorzelen. Op de gang sloeg ploegleider Johan Bruyneel alles tevreden gade. Tijdens het eten werd ik overvallen door een vreemde gewaarwording: ik voelde me goed. Normaal gesproken ben je op dit punt in de Tour een zombie. Dit keer voelde ik me springlevend... Het idee was dat Kevin Livingston en ik meteen vanaf het begin van de klim volle bak zouden gaan om de concurrentie uit te schakelen, zodat Lance zijn krachten kon sparen. De koers spatte in het bos uiteen en snel waren we met een select gezelschap favorieten over. De Italiaanse klimmer Marco Pantani hing aan het elastiek. Johan tetterde in onze oortje dat het goed, goed, goed ging. Vreemd genoeg voelde ik me niet al te best. Mijn benen leken vol water te zitten. (Bron: Tyler Hamilton & Daniel Coyle, de wielermaffia).

Terwijl Hamilton vaart minderde kwam Pantani terug in de groep en wist in het maanlandschap zelfs te demarreren. Armstrong haalde hem uiteindelijk voor de top bij en liet de Italiaan als eerste over de finish gaan. Het ontlokte Belg en kannibaal Eddy Merckx de opmerking: geef nooit kadootjes op de Ventoux. Naast het verlies van zijn zeven Tourzeges heeft Lance Armstrong tot op de dag van vandaag spijt van zijn actie om Pantani op de Mont Ventoux te laten winnen.

Water in de benen, pijn in de rug en waar blijft het Chalet Reynard? De helling blijft mijn lichaam torpederen. De moed zakt in mijn wielerschoenen. De dag is nog zo lang. Na enkele overpeinzingen nader ik de eerste gebouwtjes. Het bos wordt dunner, de bomen lager, kalkgesteente is zichtbaar en koele wind voelbaar. Even kan ik buitenblad schakelen. Mijn onderrug zucht onder het genot van de afnemende druk. Geladen met optimisme rijd ik het maandlandschap binnen. Zeven procent klimmen voelt aangenaam.

Het monument van Tom Simpson nadert. Weer salueer ik door met mijn vingers tegen mijn helm te tikken. Elke keer krijg ik kippenvel. Het leidt me gelukkig af. Het laatste stuk Ventoux is steil. Een felle plotselinge wind blaast me in het gezicht bij het ingaan van de laatste vijfhonderd meter. Nog even aanzetten en ben boven. 'One down, two to go'. Remco is al ruim vijf minuten boven. Bart volgt vijf minuten na mij. Voor de eerste keer stempelen we, dalen naar Malaucène, stempelen wederom en bevoorraden ons met water. Licht optimistisch - deze kant van de Ventoux heb ik het meeste gedaan - zetten we ons in opwaartse beweging. Spoedig wordt de volgorde weer bepaald: Remco voorop, ik volg op afstand en kort daarachter Bart.

De aangename van deze kant van de Ventoux is het aantal relatieve ontspanningspunten, doordat de weg tot maximaal vijf procent stijgt. Ik slaag er in om bij Remco te komen en zelfs weg te rijden. In mijn achterhoofd hoed ik mezelf voor het stuk hel van deze zijde. Het inferno dient zich met een bord met daarop 11% aan. Het is onbedaarlijk heet, een overtreffende trap van warm. De wind en schaduw ontbreken. Een haarspeldbocht, de weg blijft steil maar is beschaduwd. Relatieve verlichting. In de verte een hardloper. Ik passeer hem. 'Ik vind je een held' roep ik naar hem. De Vlaming bedankt me. Het skistation Mont Serein staat gelijk aan herstel plus buitenblad alvorens de weg haar vertrouwde tien procent wederom aanneemt. Dan zit het zwaarste deel van deze zijde erop. Hoog boven me - als het opperwezen op mij neerkijkend - ligt de top, gescheiden door een slingerende weg en een steile met kalksteen bezaaide helling. Dit aangezicht van de col is anders dan van de andere zijde. Ooit scheerden hier, terwijl ik afzag van de klim maar tegelijkertijd genoot van Rammstein, twee straaljagers vlak over de bergkam en doken naar vervaarlijk hard naar beneden. Het gegeven van de laatste kilometer geeft mij moreel. Eindelijk ik ben boven. Ik kan genieten van het uitzicht en de koelte van de wind. Two down, one to go!

De hitte is bijna ondraaglijk. Vijfendertig graden in de vlakte nabij Sault. Slechts de geur van lavendelvelden veraangenaamt deze hel. Zojuist zijn we vanuit Sault voor onze laatste inspanning vertrokken: de derde beklimming. In Sault hebben we gebak gegeten (éclair uiteraard) en koude frisdrank gedronken. Remco en ik rijden in het gezelschap van een Fransman omhoog over prachtig nieuw zwart asfalt. Over deze zijde van de Ventoux wordt wel eens denigrerend gezegd 'Sault is voor mietjes'. Ik kan u echter verzekeren dat deze zijde, na de twee anderen te hebben gedaan, bepaald geen mietjesklim is, voor zover je al over mietjesklimmen kunt spreken.

De Fransman, die tot dan toe in het laatste wiel heeft gehangen, pakt vervelend hard over. Ik volg. Remco spoort me aan om zijn wiel te pakken. Hij pakt zijn eigen tempo. Enkele kilometers rijden de Fransoos en ik om beurten op kop. Telkens neemt de Fransman iets harder over, waardoor ik moet en wil lossen. Op eigen kracht rijd ik door. De kilometers voor Chalet Reynard zijn vrij eenvoudig en bovendien schaduwrijk waardoor de temperatuur naar een aangename 21 graden daalt. Ik kan buitenblad steken en spoedig zit ik bij de Franse horzel in het wiel. Hij houdt halt bij Chalet Reynard; mijn laatste keer maanwandeling vangt aan.

Mijn vrouwen
De ervaring van de eerste beklimming werkt in mijn voordeel. Wat komen gaat staat in mijn hoofd en benen gegrift: Fontaine de la Grave, haarspeldbochten, eenvoudige stukken afgewisseld met moeilijkere, monument Simpson en tussendoor vraag ik me af: staan ze te wachten op de top? Zien ze mij al? Ik focus, vernauw mijn blik, maar kan niemand op de top onderscheiden. Nog driehonderd meter te gaan en ik hoor Roos boven de wind uit roepen. Daar staan ze. Allemaal. Kippenvel. Adrenaline. Het laatste stuk wordt hierdoor eenvoudig. Vijftig meter onder de top komen mijn meiden me tegemoet. Ik moet door. Stoppen voor een top kan niet. Drie vingers ten teken van de behaalde Ventoux' steek ik op en finish. Ik ben verworden tot malloot.

Nu officieel malloten: vlnr. Bart, Remco en ondergetekende

Monument

Tweeëntachtig doorkomsten telt dit monument van de Tour de France. Grote winnaars zoals Coppi, Bartali, Robic, Fuentes (vier maal), Bahamontes, Eddy Merckx passeerden als eerste de 2115 meter hoge top. Toch telt de Tourmalet slechts twee aankomsten bovenop. In 1974 wint de Spanjaard Gonzalo Aja en in 2010 de Luxemburger Andy Schleck met een ik-maak-mijn-doorrij-actie-van-de-Balès knipoog van Contador goed. De eerste doorkomst van de Tourmalet vindt in 1910 plaats. Het is de Fransman Octave Lapize, die heftig fulminerend, de top als eerste Tourrenner neemt. 'Jullie zijn moordenaars, ja moordenaars!' roept hij vol overgave richting tourdirecteur Henri Dèsgrange en zijn gevolg. De krullenbol zoals zijn bijnaam luidt wint de etappe, die 326 kilometer lang was. In de Eerste Wereldoorlog wordt Lapize piloot in het Franse leger. Hij wordt door Duitse gevechtsvliegtuigen neergehaald en overlijdt in een ziekenhuis aan zijn verwondingen. Op de top van de Tourmalet hangt een gedenkplaat ter nagedachtenis aan de Franse held Octave Lapize.


Het is een uur rijden om vanaf Aire du Temps naar de startplaats van de klim van de Tourmalet te geraken. Ik parkeer de auto in het dorpje Campan, vlakbij de grote stad Bagnères-de-Bigorre. Vanuit hier loopt de col over een brede en drukke weg door weilanden en akkers naar het officieuze begin van de klim in Saint Marie de Campan. Ik voel me slecht. Mijn benen doen zeer van de dagen ervoor, het is ontzettend warm, het verkeer raast langs me heen. 'Omdraaien, opgeven en stoppen,' fluistert het duiveltje op mijn schouder. Een korte beschaduwde afdaling doet het demoontje van mijn schouder af de berm in tuimelen. Deze col zal en moet ik op mijn lijst bijschrijven! 'Rustig aan' fluister ik mezelf in. 'Het is maar training,' stel ik mezelf vervolgens gerust. Het oppeppen doet me goed. Twee wielrenners geraken tot op mijn achterwiel. Het eerste steile stuk doet me lichtjes versnellen. De twee moeten lossen. Moraal kicks in!

'Anger is a gift' uit het nummer Freedom van de Amerikaanse band Rage against the machine moet hier ergens in een rots gekerfd staan. In de voorbereiding op de Tour van 2004 bepaalt en besluit Lance Armstrong bij dit 'monument' de gashendel open te draaien. De eerste bergetappe van deze Tour zal in La Mongie finishen. Anger is a gift; typerender voor de mens Armstrong kan het niet zijn. Nadat zijn knechten flink gang maken tijdens de twaalfde etappe schakelt de boss op en rijdt weg uit de groep der favorieten. Slechts de Italiaan Ivan Basso kan volgen en zal uiteindelijk de etappe winnen. Jan Ullrich, mede favoriet voor de eindzege, heeft het zwaar. Tyler Hamilton is inmiddels afgestapt. Achteraf blijkt dat weggegooide bloedzakken van de Spaanse dopingdokter Fuentes debet zijn aan het falen van zijn klant Ullrich. Opmerkelijk feit is dat Ivan Basso, ook cliënt van de Spaanse medicus, wel sterk rijdt. Hoe hij aan vers bloed is gekomen, zal nog lang tot de diepste geheimen van de sport behoren.

De weg slingert zich, zonder haarspeldbochten, het bos in. Verrukkelijk koel is het hier. Ondanks de hoge percentages van acht tot tien procent gaat het klimmen me steeds beter af. In enkele bochten klatert een waterval. Het water zorgt voor de broodnodige verkoeling. Het skidorp La Mongie nadert. Ik rijd in naar uitlaatgas stinkende halfopen tunnels. Een renner nadert, passeert me, ik twijfel maar haak mijn wagonnetje resoluut aan. Tezamen rijden we het skidorp binnen. Nog vier kilometer klimmen geven het bord naast de weg én mijn Garmin aan. De weg blijft hier met negen procent stijgen. De boomgrens ligt ver onder me. Verderop zie ik de top en het station van de Pic du Midi de Bigorre, een op 2877 meter hoog gelegen observatorium waar sinds 1880 het heelal wordt bestudeerd. Vlekken sneeuw sieren de rotswanden. Ik denk een oude gletsjer te onderscheiden.

De laatste kilometers zijn aangenaam zwaar maar ik kan een redelijk tempo handhaven. De temperatuur is hier aangenaam in tegenstelling tot in het dal. De wind doet mijn bezwete lichaam verkoelen. Nog een paar bochten en ik sta eindelijk boven. Ik heb een monument aan mijn lijst toegevoegd.


Monument Jacques Goddet, tourdirecteur na Desgrange

Uitzicht naar de andere zijde van de Tourmalet

De col is veilig

De Pyreneeën: de naamgeving hult zich in nevelen. In het oude Grieks komt de naam Purénaei oros voor, welke in het Latijn omgevormd werd tot Pyrenaei montes. Puréné zou ook een dorpje ten oosten van de Pyreneeën geweest zijn. De laatste theorie is dat volgens de Griekse legende Puréné de naam is van een mythische koningsdochter die in de bergen verdween nadat zij door Heracles niet al te zachtaardig werd aangepakt.

De vele mythische cols en heroïsche duels in de Tour de France geven de Pyrenaei mede haar naamsbekendheid, waardoor het gebied één van de mooiste, bekendste en spraakmakende fietsgebieden in Europa is.  Deze week verblijven we in dit berggebied in het zuiden van Frankrijk en heb me als doel gesteld om de mythische Tourmalet, Aubisque en Peyresourde te beklimmen.

Als in de winter van 1909 de Luxemburgse journalist Alphonse Steines bij Tourdirecteur Henri Desgrange aanklopt om de Tour spectaculairder te maken met het introduceren van de Pyreneeën aarzelt de charismatische directeur. Bij de introductie van de Ballon d’Alsace in 1905 was hij een derde van het deelnemersveld verloren. Bovendien vond hij dat de bergpaadjes van de Pyreneeën nauwelijks toegankelijk waren, laat staan voor een Tourpeleton. Steines bleef echter aandringen bij Desgranges, waardoor de Luxemburger in de winter van 1909 naar het zuiden van Frankrijk reisde. Met een chauffeur die de streek als zijn broekzak kende trok hij naar de Tourmalet. Bij de sneeuwgrens aangekomen weigerde de chauffeur verder te rijden, waarop Steines te voet verder trok. De nacht viel en Steines raakte langzamerhand onderkoeld. Gelukkig vond een schaapherder de bijna bevroren Steines nabij de top. Nadat Steines bijkwam stuurde hij direct een telegram naar Desgrange: ‘de col du Tourmalet is veilig’.

Herdenkingssteen Casartelli
De koninginnenrit van 18 juli 1995 naar Cauterets over de Portet d’Aspet, Menté, Peyresourde, Aspin en Tourmalet is nauwelijks in gang getrokken of een verschrikkelijke valpartij ontsiert de etappe. In de afdaling van de Portet d’Aspet vallen verscheidene renners. De Italiaan Dante Rezze duikt de afgrond in. Onder meer Erik Breukink en Johan Museeuw smakken tegen het asfalt. De nummer 114, de Olympisch kampioen van Barcelona, Italiaan Fabio Casartelli ligt er roerloos bij. Bij ploegleider Hennie Kuiper slaat de schrik om het hart. Een helikopter landt en vervoert de Italiaan naar het ziekenhuis waar hij even later overlijdt. Ik ben, zittend voor de televisie, het weer in Nederland is verschrikkelijk, getuige van het drama. Helder voor de geest staan het schaamteloze juichen van Richard Virenque en het intense verdriet van Claudio Chiappucci me voor de geest. Vandaag ga ik op zoek naar deze plek des onheils.

De eerste col van de dag is de Ares. Wat een heerlijke klim om een vakantie te beginnen; niet lang, bebost en gemiddeld vier procent. Fluitend rijd ik naar boven en begin aan de afdaling richting Aspet. Een t-kruising. Linksaf de Portet Aspet, rechts de Menté. Verbaasd kijk ik naar het bord dat de klim van de Portet d’Aspet aangeeft: 4,4 kilometer met gemiddeld 9,7%. Aan het begin van de klim, links van de weg, prijkt het monument ter nagedachtenis aan de overleden wielrenner. Ik rijd door. Stoppen doe je pas tijdens de afdaling. De col is nog nat. De omgeving doet denken aan een tropisch regenwoud. De weg dampt na en doet me lijden. Wat een verschrikkelijke klim. Bovenop puf ik even goed uit alvorens de afdaling in te zetten. Deze is gevaarlijk door de dalingspercentages. Het natte wegdek maakt het nog linker. Uiteindelijk met veel gepiep en met kokende velgen kom ik bij het monument aan. Zo’n afdaling vraagt om moeilijkheden en de beeltenis van het dodelijke resultaat aanschouw ik. Een Engelsman vraagt of ik op de foto wil. Ik antwoord hem dat het om het monument, de nagedachtenis en niet om mij gaat.

De laatste klim van de dag is de moordende Menté. Deze ligt vol in de zon te bakeren. De wind zorgt voor enige verkoeling. Stijgingspercentages verrichten hun slopende werk. Haarspeldbochten verlichten. Na de top daal ik behoedzaam af. In 1971 staat Merckx tweede in het algemeen klassement op ruime afstand van Ocaña. Het is beestenweer op de Menté. Merckx, een zeer goed daler, stort zich naar beneden om de Spanjaard onder druk te zetten. Ocaña tracht het wiel van de Belg te houden. Na enkele kilometers kwakt de Spanjaard tegen asfalt, staat weer op en wordt vol op de borstkas getroffen door de eveneens vallende Zoetemelk. Einde Tour voor Ocaña, eindzege voor Merckx, die uit respect de gele trui tijdens de eerstvolgende etappe weigert.
Voor mij zit de dag erop. Ongeveer tachtig kilometer heb ik kunnen trainen. De eerste van hopelijk vele deze vakantie.